Christophe Vekeman ontdekt Dag Solstad, een Noorse schrijver die wel eens voor de Nobelprijs genoemd wordt
In 1992 – de auteur was toen op een haar na vijftig – verscheen van de Noorse Dag Solstad zijn elfde roman, en die is zonet ten langen leste in het Nederlands vertaald als 'Roman 11, boek 18', een titel waaraan wij uiteraard onmiddellijk merken dat wij hier te maken hebben met iemand die niet onder stoelen of banken steekt dat hij het leven als nogal absurd ervaart en bijgevolg een nadrukkelijk ironische literatuur wil bedrijven.
Dat laatste komt bijvoorbeeld ook tot uiting in de opvallende gewoonte van Dag Solstad om de hoofdpersoon van 'Roman 11, boek 18' soms gewoon met ‘hij’ aan te duiden, maar veel vaker met zijn volledige naam: nooit zomaar ‘Bjorn’ dus, maar altijd ‘Bjorn Hansen’.
Op die manier wordt uiteraard een sfeer van vervreemding gecreëerd, waarin Bjorn Hansen, hoeveel wij ook te weten komen over hem, toch altijd op vrij grote afstand van ons blijft. Nooit komt er een echt vertrouwelijke relatie tot stand tussen de lezer en hem: hij blijft, net als wij allemaal misschien, in wezen geïsoleerd en eenzaam, en het consequent gebruik door de auteur van de twee woorden ‘Bjorn Hansen’ krijgt algauw zelfs iets uitgesproken formeels, zodat de naam begint te klinken – zie ook de titel – als een onpersoonlijk nummer. En dat is de hoofdpersoon ook, zelfs voor zichzelf: niet meer dan een nummer in eigen bestaan.