Veertig jaar na je studententijd nog eens Elsschot herlezen is echt de moeite. Zonder de boeiende lezing van Eric Rinckhout over Elsschot in de bib van Harelbeke was ik daar wellicht niet aan begonnen.
Het eerste dat opvalt is dat de taal na meer dan 100 jaar eigenlijk nog heel erg leesbaar is.
Het verhaal bevat hilarische toestanden die zich voordoen in het kleinburgerlijke pension van mijnheer en madame Brulot in Parijs. Het aapje Chico ‘mocht aan tafel zitten met de grote mensen, en was vooral in de zevende hemel wanneer mevrouw hem uit haar mond liet eten’ (p. 14). Een gast pleegt zelfmoord in de tuin en wordt vervolgens enkele dagen in de kamer van de 92-jarige madame Gendron gelegd. Zij vindt het zelfs leuk eens een man in haar kamer te hebben, ook al zegt hij niets. ‘Zij beefde als op die avond toen zij voor het eerst met een man alleen was geweest, heel lang geleden.’ (p. 40) Madame Gendron steelt van iedereen; iedereen weet het en de voorwerpen worden achteraf uit haar kamer weggenomen. En dan moet ze toch nog ontmaskerd worden bij het stelen van sinaasappels. Het aapje wordt uit wraak in de open haard gegooid. Iedereen probeert te profiteren: gasten betalen maandenlang niet en verdwijnen dan. Grote verontwaardiging bij madame Brulot, die zelf de eieren van haar Parijse kippen duur verkoopt om aan haar gasten goedkopere Italiaanse eieren te geven en die sjoemelt om te kunnen verdienen aan flessen champagne die gasten onder lichte druk aanbieden op een feestje.
Naast dat komische aspect is er ook het tragische: de zelfmoord van Brizard, de abortus en de verloren liefde van Louise en natuurlijk het aapje dat de wraakactie van madame Gendron niet overleeft. Tot slot is er ook nog de totale ondergang van het pension.
Elsschot beschrijft dit alles in zijn typische taal: zakelijk en met een licht cynische touch.
Elsschots debuutroman (1913) beschrijft de bewoners van een derderangs familiepension in Parijs. In interviews benadrukte Elsschot maar al te graag het autobiografische karakter ervan (‘Die onsympathieke jonge Duitser uit mijn eerste boek was ik zelf ’) en het feit dat hij het ‘spontaan’ en ‘zonder
erbij na te denken noch iets te compliceren’ had geschreven. Maar wie Villa des Roses luistert hoort meteen de literaire verfijning. Elsschot: ‘Ik schrijf enkel en alleen om klassiek proza voort te brengen, dat mooi is en mooi zal blijven.’